Ik weet nog hoe het vroeger ging, daar in dat muffe buurthuis met de geur van koffie, kartonnen bekertjes en folders vol beloftes. Verkiezingen waren saai. Politiek was iets voor vergadertijgers en mensen die hun zaterdag wilden opofferen aan moties over afvalinzameling. Maar nu, in 2026, lijkt het alsof we aan de vooravond staan van een burgeroorlog – en dat gewoon voor de gemeenteraad.
De verkiezingscampagne is amper begonnen, of de eerste modder vliegt al over en weer. Aan de rechterkant hoor ik het woord “klimaatterrorisme” steeds luider schallen. Het wordt in talkshows geroepen alsof het over een georganiseerde misdaad gaat. Alsof linkse partijen niet pleiten voor energietransitie, maar voor sabotage. Alsof elke warmtepomp een molotovcocktail is.
Links doet overigens niet onder in de retoriek. Racisme! Populisme! Fascisme ligt altijd op de loer, zo hoor ik op bijeenkomsten van GroenLinks-PvdA en BIJ1. Rechts zou verdeeldheid zaaien, angst verspreiden, een voedingsbodem leggen voor haat. Het liefst verwijzen ze allemaal naar een of ander incident van een lokale politicus die ooit iets onhandigs twitterde tijdens carnaval.
En ik? Ik sta in het midden. Niet omdat ik het politieke midden omarm, maar omdat ik me afvraag wat er in godsnaam met ons is gebeurd. Hoe zijn we beland in een verkiezingsstrijd waarin nuance verdacht is en een afwijkende mening direct wordt gewantrouwd?
Misschien komt het omdat alles ineens ideologisch is geworden. Een parkeerbeleid is niet meer gewoon een parkeerbeleid, maar een strijdtoneel tussen “de automobilist als vrije burger” en “de fietser als redder van de planeet”. Als de gemeente subsidie geeft voor zonnepanelen, is dat volgens rechts een poging om de burger te knechten met groene dwang. Als diezelfde gemeente liever investeert in asfalt, roept links: “Moordenaar van het klimaat!”
De kranten doen er gretig aan mee. De koppen zijn niet: “Partijen botsen over mobiliteit”, maar “Rechts noemt klimaatbeleid dictatuur, links spreekt van haatcampagne”. Daaronder een foto van twee woedende raadsleden met rood aangelopen gezichten, keurig in beeld gebracht door de fotograaf die precies weet dat woede beter scoort dan redelijkheid.
Ik had gehoopt dat juist de gemeenteraadsverkiezingen nog iets van nabijheid zouden bieden. Dat het zou gaan over buurthuizen, speeltuinen, sociale woningbouw – dingen waar we het misschien nog over eens kunnen zijn. Maar dat lijkt ijdele hoop. Zelfs het plaatsen van een nieuwe bushalte wordt nu gelezen als een statement tegen de fossiele industrie of voor de gentrificatie.
Wat me het meest verontrust, is hoe snel woorden wapens zijn geworden. Het woord klimaatterrorist is niet zomaar een hyperbool – het legt een moreel oordeel op dat de ander niet meer als gesprekspartner ziet, maar als vijand. Een klimaatterrorist hoef je niet te overtuigen, die moet je stoppen. Evenzo betekent racist of populist in het politieke debat al lang niet meer dat je iemands woorden bekritiseert, maar dat je diens hele bestaan afwijst. En daarmee stopt elk gesprek.
Soms vraag ik me af of het überhaupt nog de bedoeling is om met elkaar in gesprek te blijven. Of we diep vanbinnen niet allemaal liever in onze eigen bubbel willen blijven, met onze eigen waarheden, eigen helden en eigen vijanden. De ander is geen mens meer, maar een karikatuur: de woke klimaatdrammer of de boze witte man.
Toch geloof ik niet dat we zo zijn. Ik zie het bij de mensen om me heen – de bakker op de hoek die zonnepanelen op zijn dak heeft én met zijn dieselbus het brood rondbrengt. De buurvrouw die pleit voor sociale huur, maar ook moppert op “al die regels van bovenaf”. Mensen zijn tegenstrijdig. En dat is precies wat de politiek zou moeten reflecteren, in plaats van uitbuiten.
Dus ja, misschien ben ik naïef. Misschien is dit de nieuwe realiteit, een tijd waarin lokale politici campagne voeren alsof ze op oorlogspad zijn. Waarin elk debat eindigt met een knal en nooit met een compromis. Maar ik blijf hopen op iets anders.
Op een gemeenteraad waarin partijen verschillen, maar elkaar nog wel zien als deel van dezelfde gemeenschap. Waar “links” en “rechts” nog ruimte laten voor gewone mensen, met twijfels, zorgen en tegenstrijdige verlangens. Waar het niet gaat om winnen met grote woorden, maar om samenleven met kleine daden.
De verkiezingen van 2026 worden hard, dat voel ik aan alles. Maar ik hoop dat ergens, achter die scherpe woorden, ook nog de wil leeft om iets op te bouwen. Niet alleen je eigen gelijk, maar een stad, een dorp, een buurt. Want uiteindelijk is dat waar politiek over zou moeten gaan.
En misschien, heel misschien, komt er dan straks weer een vergadering in dat muffe buurthuis, met koffie, kartonnen bekertjes en mensen die elkaar gewoon durven aan te kijken
Ontdek meer van MAYONAISE
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.