Ze ketenen zich vast aan oliepijpleidingen, blokkeren snelwegen tijdens de ochtendspits, vernielen kunstwerken, dringen stallen binnen om dieren te ‘bevrijden’, en bedreigen veeboeren met brandbommen. Niet zelden gewapend met een moreel kompas dat enkel op ‘noord’ wijst: de planeet moet gered worden – koste wat kost. Wat ooit begon als nobel activisme is in sommige gevallen geëvolueerd tot iets veel duisters: groen terrorisme.
We leven in een tijd waarin de aarde piept en kraakt onder de druk van menselijke activiteit. Klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, plasticvervuiling, ontbossing – het zijn geen loze termen meer, maar voelbare realiteiten. Dat mensen zich daar zorgen over maken, is logisch. Dat sommigen actie willen ondernemen, zelfs prijzenswaardig. Maar waar ligt de grens tussen activisme en extremisme?
De laatste jaren is die grens steeds vager geworden. Organisaties zoals Extinction Rebellion, Just Stop Oil en Animal Rebellion hebben met hun spraakmakende acties veel aandacht gekregen. Sommigen noemen hen helden. Anderen zien hen als saboteurs van de samenleving. En ergens daartussen bevindt zich een groep die het pad van geweld, intimidatie en destructie bewandelt – een pad dat zelfs door veel klimaatactivisten wordt verworpen.
De ethiek van vernieling
Neem bijvoorbeeld het inmiddels beruchte incident waarin activisten soep gooiden op een schilderij van Van Gogh in een Londense galerie. Het kunstwerk werd gelukkig niet beschadigd – het zat achter glas – maar de boodschap was duidelijk: “Wat maakt kunst nog uit als de planeet brandt?” Een krachtige metafoor, ongetwijfeld. Maar ook een riskante, want wat zegt het over een beweging die schoonheid en cultuur ondergeschikt maakt aan haar eigen morele imperatief?
Of denk aan de snelwegblokkades. Een moeder die haar zieke kind naar het ziekenhuis moet brengen, komt vast te zitten. Een ambulancier moet omrijden. Mensen verliezen werkuren of missen belangrijke afspraken. De actievoerders zien dit als ‘collateral damage’, tijdelijk ongemak voor een hoger doel. Maar wie bepaalt of dat doel de middelen heiligt?
Van idealisme naar intimidatie
De overgang van activisme naar extremisme is vaak geleidelijk en wordt gevoed door wanhoop, morele verontwaardiging en soms ook groepsdruk. Dierenactivisten die kippen en varkens uit stallen stelen, zien zichzelf als redders. Maar voor de boeren die met schade blijven zitten, bedreigingen ontvangen en soms hun bedrijf gesloten zien worden, is dit geen heldendom – het is terreur.
In sommige gevallen zijn de acties ronduit gewelddadig. Brandstichtingen bij vleesverwerkingsbedrijven. Dreigbrieven aan vissers. Vernieling van landbouwvoertuigen. Zulke daden zijn niet zomaar protest – ze hebben alle kenmerken van ideologisch gemotiveerde sabotage. En hoewel we snel zijn om religieus of politiek geweld te veroordelen, blijft het rond ‘groen geweld’ opvallend stil.
Dat komt misschien omdat hun motieven sympathiek ogen. Wie wil nu niet een schonere planeet? Wie wil er nu dierenleed? Maar goede intenties kunnen giftig worden wanneer ze de menselijke maat verliezen. Wanneer compassie voor de planeet verandert in minachting voor de medemens.
De psychologie van de klimaatstrijder
De meeste klimaatactivisten zijn vreedzaam. Ze demonstreren, voeren gesprekken, lobbyen, schrijven artikelen, maken documentaires. Maar binnen elke beweging bestaan gradaties. En in een wereld waar sociale media elke actie kunnen uitvergroten, loont het soms om extremer te worden.
Wie soep op een schilderij gooit, komt op het journaal. Wie met een spandoek voor het gemeentehuis staat, niet. De mediadynamiek beloont het schokeffect. En zo ontstaat een vicieuze cirkel waarin actievoerders elkaar opjutten tot steeds radicalere daden – niet uit haat, maar uit een brandend gevoel van urgentie.
Het is diezelfde urgentie die leidt tot een zwart-wit wereldbeeld. Je bent voor de planeet, of je bent tegen haar. Je bent een redder, of je bent medeplichtig. Dat maakt dialoog lastig, en polarisatie juist aantrekkelijker. In zo’n klimaat is het makkelijker om een boer te zien als ‘dader’ dan als mens. Iemand wiens levenswerk en familietraditie niets meer betekenen omdat hij koeien houdt in plaats van sojabonen.
De staat en de stilte
De overheid balanceert op een wankel koord. Enerzijds moet ze het recht op protest waarborgen. Anderzijds moet ze ingrijpen wanneer dat protest escaleert tot sabotage of bedreiging. In sommige landen, zoals Duitsland en Frankrijk, is het beleid inmiddels verhard: activisten worden sneller opgepakt, en sommige groeperingen worden nauwlettend gevolgd door inlichtingendiensten.
Tegelijkertijd is er angst om ‘de verkeerde boodschap’ af te geven. Want wie klimaatactivisten te hard aanpakt, loopt het risico te worden gezien als pro-vervuiling, als ‘klimaatontkenner’. En dus blijven sommige acties onbestraft, worden bedreigingen gebagatelliseerd, en blijven kunstenaars, boeren en forenzen met de brokken zitten.
Activisme met een geweten
De planeet heeft beschermers nodig. Mensen die opstaan tegen onrecht, tegen roofbouw, tegen onverschilligheid. Maar het heeft ook mensen nodig die geloven in democratie, in rechtspraak, in gesprek en nuance. Want als de enige weg vooruit die van intimidatie en geweld is, verliezen we niet alleen het klimaat – we verliezen ook onze beschaving.
Wat groen terrorisme ons laat zien, is niet alleen de urgentie van het milieuprobleem, maar ook de gevaren van moreel absolutisme. Als elke tegenstem wordt weggezet als ‘deel van het probleem’, ontstaat er een wereld zonder bruggen – alleen loopgraven.
De uitdaging is om de vurigheid van de klimaatactivist te behouden, zonder te vervallen in heilig vuur. Om te protesteren met lef én geweten. Want ja, de planeet moet gered worden. Maar niet ten koste van alles. En zeker niet ten koste van elkaar.
Deze column verscheen eerder in andere media
Ik schrijf columns op persoonlijke titel.